Op 14 januari 1835 vergadert de kerkenraad van de hervormde gemeente op Klein Schothorst ten huize van president- kerkvoogd Reinder Rijnders aan de Schothorsterlaan (ter hoogte van Be Fit). Het kerkgebouw waar de hervormden op zondag samenkomen – de kapel op Coelhorst – is te klein geworden, te bouwvallig en te ver weg. Tijd voor een eigen predikant in plaats van een consulent uit Amersfoort en tijd voor een nieuwe kerk en een pastorie. De consulent ds. van Hoorn stelt de vraag: ‘Is zooals mij dikwerf wordt te kennen gegeven, het wenschelijk en heeft de Gemeente behoefte aan een eigene door den Lande bezoldigde Predikant?’ Die vraag wordt door allen ten volle met ja beantwoord. Er wordt een commissie benoemd die een plan moet maken waar een nieuwe kerk en een pastorie gebouwd moeten worden en hoe men aan de grond gaat komen. En aan het geld.
Pleidooi voor de Ham
Van meet af aan is duidelijk dat de te bouwen kerk aan de Ham moet komen ‘aangezien verre de meerderheid der leden van de gemeente niet alleen door de verre afstand, maar vooral door de ontoegankelijkheid der wegen die alsdan soms onder water staan, van de bijwoning der godsdiensten in deze gemeente zijn verstoken en dus daardoor buiten de gelegenheid zijn om bij die gelegenheid voor kerk en armen te kunnen bijdragen, daar niet alleen van de geringe klasse, maar zeer wel gegoede ingezetenen tot de gemeente behorende uit hoofde van de verre afstand van het kerkgebouw alhier te Amersfoort en te Hoevelaken ter kerke gaan’.
Ook rijkere Hooglanders gaan naar Amersfoort ter kerke en deponeren daar hun bijdragen in de collectezak. Dat moet voorkomen worden door een kerk dichter bij Amersfoort te bouwen. En tenslotte wonen er op de Ham zeventien hervormde gezinnen en op Coelhorst maar vier.
‘Dat door deze afgelegene ligging van het kerkgebouw, mede veroorzaakt wordt dat de gemeente zeer ongeregeld ter kerke komt, hetzij te laat, hetzij te vroeg in welk laatste geval zij zich in een nabijgelegen woning (de kosterswoning van van Willigenburg) vereenigen; hetwelk trouwens vooral bij ongunstig weder en voor de verwijderd wonende hervormden ter opdroging van natte klederen en herstelling van vermoeidheid dikwerf noodzakelijk is; doch hetgeen tevens tot allerlei ontmoetingen en gesprekken aanleiding geeft waardoor menigmalen het stigtende der Godsdienstoefening wordt weggenomen’
Godsdienstvrienden
Een flink deel van de grond langs de Hamseweg, tussen de plaats waar nu de Inham ligt en de van Boetzelaerlaan, is in handen van molenaar en lid van de hervormde gemeente Cornelis van den Bogaard. Desgevraagd wenst hij aanvankelijk echter geen grond te verkopen. Wel biedt Gerlag van hotel Den Ham een halve bunder aan voor f 700,-.
Maar op 1 juli 1836 komt consulent van Hoorn met de verheugende mededeling:’ dat hij het genoegen heeft uit naam van eenige Godsdienstvrienden aan de Gemeente ten geschenke aan te bieden een Huis en erve thans toebehoord hebbende aan J. Rijnink te Amersfoort, gelegen aan den Ham, vroeger bewoond geweest zijnde door Dhr. W. Methorst en zulks om te dienen tot Pastorij bij de Hervormde Gemeente te Hoogland’. Dat huis – een boerenwoning met bakhuis – lag op de plek waar nu de voormalige pastorie staat.
In 1848 tenslotte schrijft R.R. van der Horst, secretaris van de in 1835 ingestelde commissie, een eindverslag en verantwoording. Opmerkelijk daarin is zijn constatering ten aanzien van de schenking van de pastorie: ‘Ik kan niet nalaten UEd opmerkzaam te maken op de wijsheid dat niet de gelden, maar juist dat gebouw zelve wordt aangeboden, want waren de gelden gegeven, dan zoude zooals de stand van zaken toen stond, zeker de Pastorij in de nabijheid van de oude ongelegen Kerk moeten gebouwd zijn, en daardoor ware dan ook alle uitzigte op eene doelmatig gelegen Nieuwe Kerk ten eenenmale den bodem ingeslagen’.
Wat betekent dat nu? De hele commissie was in 1835 toch unaniem vóór het bouwen van een kerk aan de Ham? Vermoedelijk stuitte dat op weerstand bij de genoemde Minister. In juni 1836 had die Minister een model – inschrijvingslijst aanbevolen bij de burgemeester ‘van intekenaren voor het bijeenbrengen van gelden voor het bouwen van een pastorie bij de kerk van de Hervormde gemeente van het Hoogland (dat was toen dus de kapel! ) om te dienen voor woning van eenen vasten predikant die tot dusverre ontbreekt’.
De burgemeester schreef eind juni 1836 terug dat het kerkbestuur zojuist een gebouw tot pastorie aangeboden gekregen had en dat een intekenlijst daarom overbodig was.
Met een snelle actie hadden de Godsdienstvrienden uit Amersfoort de Minister dus de pas afgesneden. Wellicht was dat de reden dat de gemeente, na een daartoe strekkend verzoek aan Zijne Majesteit, pas in september 1841 toestemming kreeg een nieuwe kerk te bouwen aan de Ham. De tekst van de prediking in de eerste dienst in de nieuwe kerk op 29 oktober 1843 was veelzeggend:’ Want de Heere had hen verblijd, en het hart des konings tot hen gewend’ (Ezra 6:22b).
Van wie was de kapel?
Interessant is hoe er toen over de kapel, nu Hooglands oudste en mooiste monument, werd gedacht. In 1839 was de toren van de kapel in zo’n slechte staat dat men die door een nieuwe vervangen heeft, binnen en buiten werd geverfd en kerkramen en deuren werden gerepareerd. Maar de kerkenraad was vast van plan de kapel, na de verhuizing naar de kerk aan den Ham, af te breken. In de definitieve begroting voor een nieuwe kerk nam men een afbraakwaarde van f 800,- voor de kapel op. Willem René baron van Tuijll van Serooskerken, eigenaar van Coelhorst, schreef in december 1841 vanuit Parijs aan de kerkenraad dat hij van mening was dat de kapel bij Coelhorst hoorde en dat hij tegen afbraak was: wijlen zijn moeder was altijd zeer gehecht geweest aan de kapel en de baron zou graag zien dat de predikant zowel in de nieuw te bouwen kerk als in de kapel voor zou gaan in de dienst.
De kerkenraad antwoordde de baron:
- dat de kapel niet op maar slechts in de nabijheid van Coelhorst lag en sinds tijden in eigendom toebehoorde aan de Hervormde Gemeente te Hoogland,
- dat de inventaris gebruikt zou gaan worden in de nieuwe kerk,
- dat het doorgaan met diensten in de kapel ter wille van één persoon, geen lid van de gemeente en slechts een zeer klein deel van het jaar daar verblijf houdende, geen zin had, en
- dat ‘het waarlijk al te ver zoude getrokken zijn van alleen uit aanmerking van een veronderstelde gehechtheid van een reeds jaren overleden individu eene geheele gemeente in hare regten en belangens te verkorten’.
Angst voor concurrenten in de kapel
De kerkenraad had nog een argument om de kapel af te breken. Die zou dan in elk geval niet meer door anderen als kerk gebruikt kunnen worden. In de verkoopakte kwam te staan:
‘ …dat het meerbedoelde kerkgebouw nimmer direct noch indirect zal mogen dienen noch gebezigd worden tot eenige de mindste particuliere noch algemeene Openbare Godsdienstoefening onverschillig van welken aart of gezindheid, zonder dat daar omtrent immer eenige uitzondering zal mogen toegelaten worden’ .
Eerder al had de kerkenraad baron van Tuijll al uitgelegd waarom die bepaling zo belangrijk was:
‘ Deze bepaling waaraan door Kerkvoogden het uiterst gewigt wordt gehegt is noodzakelijk om reden dat anders den nieuwe of opvolgende eigenaar zoude kunnen sustineren, dat gebouw als Kerk te hebben verkregen en ook als zoodanig te mogen bezigen hetgeen ten gevolge zoude kunnen hebben dat door schikking met een naburig Predikant, kandidaat, catechizeermeester of oeffenaar aldaar Godsdienstoefening wordt gehouden, en hoe nadelig zulks voor de rust en vreede in de gemeente zijn zoude. Tot welke verwarring enz. zulks aanleiding geven zoude is bereids bij Missive van den Kerkeraad alhier aan UWEGst uiteengezet en wij zien tot ons genoegen uit Uwe in het hoofd dezer vermelde missive dat ook Zijne Exc den Minister daar in bezwaar heeft gevonden; Maar boven en behalve dat wat waarborgt zonder opgegeven conditie de Herv Gemeente alhier dat het bedoelde gebouw nu of ter eeniger tijd niet gebezigt zoude worden tot Godsdienstoefeningen voor andere gezindheden,waartoe de tegenswoordige tijdsomstandigheden zoo ligt aanleiding kunnen geven of aan scheuring ook in deze gemeente bevorderlijk zoude kunnen zijn, of zelfs dat dat Kerkgebouw tot de R.C. Gemeente wordt overgebragt en wel te eerder wijl de vermoedelijke erfgenamen van den Hr. van Tuijll zoo niet zelf het geen ons bekend is doch wel zeker zeer naauwe bloedverwanten derzelven tot dat kerkgenootschap behooren; en al mogt nu uit een Burgerlijk oogpunt beschouwt het als onbelangrijk geoordeelt kunnen worden of in het meerbedoelde gebouw al of niet Godsdienstoefening onverschillig van welke gezindheid word gehouden, zoo vermenen Kerkvoogden dat het tot hun pligt behoort naauwlettend te waken dat zij door geene onvoorzigtige behandeling der aan hun zorg toevertrouwde uitwendige belangens der Herv Gemeente alhier aanleiding geeft dat ter eeniger tijd niet alleen de uitwendige maar ook de geestelijke aangelegenheden nadeel zoude kunnen ondervinden’ .
Een prachtige tekst waarin alle mogelijke aanleidingen om de kapel weer als kerk te gaan gebruiken, de revue passeren: diensten in de kapel door een geestelijke van buiten, een kerkscheuring (in oktober 1834 had de predikant Hendrik de Cock uit Ulrum zich afgescheiden van de Nederlands Hervormde kerk, de revolte der fijnen), en – erger nog – de kapel valt weer in handen van de katholieken omdat de familie van Tuijll niet zuiver op de (hervormde) graat is!
De klok
Gelukkig liet de Minister van Staat, belast met de Generale Directie voor de zaken der Hervormde Kerk enz. in 1842 weten dat hij wenste dat de kapel in stand bleef. Daarna volgde nog wat touwtrekken tussen baron en kerkenraad over zaken die wel/niet onder de koop vielen en over een aantal voorwaarden.
Het baarhuisje dat tegen de oostelijke muur van de kapel was gebouwd, werd verplaatst. Onder de verkoop van de kapel viel ook de bestrating voor de deur van de kapel. Predikstoel, klankbord, voorlezersgestoelte en banken en stoelen gingen mee naar de nieuwe kerk maar werden daar uiteindelijk – te haveloos- niet geplaatst. De baron kreeg middels een pad vrij en onverlet toegang tot zijn kapel en hij ontving een sleutel van het hek. Maar de klok, die de kerkenraad mee wilde hebben naar de nieuwe kerk, bleef toch in de toren van de kapel.
En zo kocht de baron in oktober 1843 de kapel- als familie-begraafplaats.
De hervormde gemeente moest dus een nieuwe klok aanschaffen. Dat gebeurde bij J. Rondema in Sneek, een klok van 104 ½ pond à f 2,- per pond. Desgevraagd liet Rondema enige tijd later weten dat de klok zwaarder van geluid zou zijn dan die op de plaatselijke R.K. kerk, die slechts 69 ½ pond woog.
Ruud Hopster, Historische Kring Hoogland